Ga naar de inhoud

Uitspraak 26-07-2023

Commissie Zorgklacht en Geschil NIBIG Ommen

Uitspraak op de klachten van de heer [klager], wonende te [plaats],verder te noemen de klager.

De klachten zijn gericht tegen

mevrouw [aangeklaagde], [beroep], praktijk houdend te [plaats], verder te noemen de aangeklaagde.

1. Het verloop van de procedure.

a. het afsluitbericht van de klachtenfunctionaris van 25 april 2023, waarin hij meedeelt dat de bemoeienis van klachtenorganisatie voorbij is nu klager heeft laten weten zijn klachten aan de Geschillencommissie te willen voorleggen;

b. de klachten van klager van 6 februari 2023;

c. het verweer van aangeklaagde;

d. de mondelinge behandeling van de klachten op 18 juli 2023;

e. de schriftelijke reactie van klager op het verweer van aangeklaagde.

Klager en aangeklaagde zijn buiten elkaars aanwezigheid gehoord, nadat de voorzitter op ‘zwaarwegende redenen’ van de aangeklaagde daartoe had besloten. Hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld heeft klager geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om na het horen van aangeklaagde een samenvatting te krijgen van hetgeen zij verklaard heeft.

2. De klachten.

Klager heeft vijf klachten geformuleerd die als volgt kunnen worden samengevat:

a. Aangeklaagde heeft de behandeling acuut beëindigd (eenzijdig, zonder evaluatie; zonder het eindverslag te bespreken);

b. Aangeklaagde geeft een verkeerde voorstelling van zaken als het gaat om de kennisuitwisseling over het beroep. Vriendschap is wat klager betreft het delen van zijn kennis met haar;

c. Aangeklaagde is niet eerlijk geweest in de communicatie, nu zij nooit heeft laten blijken geen boeken meer te willen ontvangen;

d. Als het eindverslag het behandeldossier is heeft aangeklaagde het dossier niet goed bijgehouden;

e. Aangeklaagde heeft klager niet geïnformeerd dat hij de klacht bij het NIBIG kon indienen.

3. Het verweer.

Aangeklaagde heeft op alle klachten verweer gevoerd, dat als volgt kan worden samengevat:

a. Nadat op 14 december 2022 was afgesproken dat beide partijen zouden kijken wat het traject nog nodig had heeft aangeklaagde op 4 januari 2023, de 18e van de 18 bijeenkomsten, aangegeven dat zij het traject wilde stoppen met als reden de door klager benoemde ‘ontspoorde overdracht’. Hij had in dat verband laten weten ‘obsessieve gedachten over mij te krijgen’, dat hij ‘liefde’ ervaren had in de praktijkruimte en dat hij geschreven had of misschien een vriendschapsrelatie mogelijk was na de beëindiging van de therapie;

b. Klager formuleerde de ‘ontspoorde overdracht’ als: ‘noem het verliefd’;

c. Aangeklaagde ervoer steeds meer ongemak bij het krijgen van boeken;

d. Aangeklaagde heeft van alle sessies een verslag gemaakt. Zij heeft een uitgebreide samenvatting ge-e-maild na een mail van klager ‘dat hij geen gesprek en geen dossier meer hoefde te zien’.

De beoordeling van de klachten.

a. De acute beëindiging van de behandeling.

Er is geen schriftelijke behandelovereenkomst. Aangeklaagde heeft verklaard dat aanvankelijk gedacht werd aan 12 sessies, maar dat sprake is van maatwerk en dat telkens geëvalueerd wordt wat nog gedaan moet worden alvorens een behandeling te beëindigen. Tijdens de 17e sessie op 14 december 2022 heeft klager gezegd dat aangeklaagde dagen voor en na de sessie in zijn gedachten zit en in dat verband gesproken heeft over een ‘ontspoorde overdracht’. Afgesproken is dat beide partijen zouden nadenken over wat nog nodig was in het behandeltraject. Op 4 januari 2023 vond de 18e sessie plaats. Aangeklaagde heeft aan het begin van die sessie aange­geven de behandeling te willen beëindigen vanwege de door klager genoemde ‘ontspoorde overdracht’ en de obsessieve gedachten over haar waardoor er geen zuivere cliënt – therapeut relatie meer kon zijn. Aangeklaagde begreep dat klager met ‘ontspoorde overdracht’ doelde op niet reguleerbare emoties jegens haar. Zij stelt dat de sessie gebruikt is voor een afrondend gesprek. Klager erkent dat hij gesproken heeft over een ontspoorde overdracht en dat hij gezegd heeft dat aangeklaagde drie dagen na een sessie nog steeds in zijn gedachten was en dat in die zin sprake was van obsessief gedrag. Met ‘overdracht’ doelde hij op ervaren gevoelens en emoties, te vergelijken met het zich bemind en geliefd gevoeld te hebben door zijn ouders. Hij ontkent verliefd op aangeklaagde te zijn geweest. Hij heeft verklaard dat er al over gesproken was om de behandeling te beëindigen, maar, zo begrijpt de commissie klager, niet al op 4 januari 2023.

Aangeklaagde heeft de behandeling beëindigd op 4 januari 2023 zonder dat vooraf met zoveel woorden aan klager te hebben laten weten. In het algemeen is dit een onjuiste gang van zaken. Degene die behandeld wordt dient tijdig te weten wanneer de behandeling beëindigd wordt. Dit is anders wanneer de behandelaar zwaar­ wegende redenen heeft om zonder aankondiging vooraf de behandeling te beëindigen. Naar het oordeel van de commissie had aangeklaagde dergelijke redenen. Klager had immers in de voorlaatste sessie laten weten obsessieve gedachten over haar te hebben, in die zin dat zij dagen voor en na de sessie in zijn gedachten was. De commissie begrijpt klager aldus dat hem gevoelens van verliefdheid en bemind worden overkwamen, vergelijkbaar met de liefde en het bemind worden door ouders. Het is alleszins aannemelijk dat aangeklaagde zich daardoor onveilig heeft gevoeld, temeer nu klager een man is die veel ouder is dan zij (tenminste 40 jaar). Naar het oordeel van de commissie kon zij daarom tot het oordeel komen dat van een zuivere cliënt – therapeut relatie geen sprake meer kon zijn. Aangeklaagde heeft de laatste sessie gebruikt om haar redenen om de behandeling te beëindigen te bespreken met klager. In zoverre heeft zij de behandeling afgerond. Nu aangeklaagde naar het oordeel van de commissie de behandeling mocht beeindigen op 4 januari 2023 is de klacht ongegrond.

b. Vriendschap.

Klager stelt dat vriendschap wat hem betreft het delen van kennis met aangeklaagde zou zijn. Aangeklaagde wijst erop, dat hij in een schrijfopdracht heeft geschreven: ‘Misschien is na beëindiging van de therapie een vriendschap tussen ons mogelijk’ en ‘De toekomst zal het leren – ik heb geen verwachtingen’. Zij heeft gesteld geen vriendschap met klager, die rond 40 jaar ouder is dan zij, op prijs te stellen.

Volgens Van Dale is een vriend een persoon aan wie men door genegenheid en persoonlijke voorkeur verbonden is. Naar het oordeel van de commissie heeft aangeklaagde de wens van klager na de therapie met haar bevriend te worden ook in deze betekenis mogen begrijpen. De uitleg die klager aan ‘vriendschap’ geeft is niet in overeenstemming met wat in het algemeen onder vriendschap wordt verstaan. Zijn klacht is ongegrond.

c. Aangeklaagde heeft geen blijk gegeven zich ongemakkelijk te voelen door de geschenken.

Het is op zich juist dat aangeklaagde niet met zoveel woorden gezegd heeft dat zij het ongemakkelijk vond dat klager haar bij herhaling aan het begin van een sessie boeken ten geschenke gaf en daarnaast bij gelegenheid van haar verhuizing een vaas. Dat laat evenwel onverlet dat zij zich ongemakkelijk gevoeld kan hebben.

Naar het oordeel van de commissie had klager haar geen geschenken mogen geven en had hij dat dat kunnen weten. Klager is klinisch psycholoog en heeft in zijn loopbaan heel veel mensen behandeld. Hij heeft ook zelf ter zitting verklaard dat hij van zijn cliënten geen geschenken heeft willen aannemen, hooguit een kleine attentie omdat het aannemen van geschenken niet gepast is. De commissie is van oordeel dat om deze reden de klacht ongegrond is.

d. Aangeklaagde heeft het dossier niet goed bijgehouden.

Aangeklaagde heeft verklaard dat zij van alle sessies een verslag heeft gemaakt en haar dossier van klager op professionele wijze volgens de beroepscode van haar beroepsvereniging, de [naam beroepsvereniging], heeft bijgehouden. Klager heeft dit niet weersproken. Klager heeft geen recht op de afgifte van (een kopie) van het dossier, maar wel het recht om dit in te zien. Hij heeft haar echter ge-e-maild dat hij geen gesprek en geen dossier meer hoefde in te zien. Aangeklaagde heeft om klager tegemoet te komen een uitgebreide samenvatting van het dossier gemaild. Klager stelt dat zijn mededeling dat hij geen dossier meer hoefde te zien moet worden gelezen tegen de achtergrond van het feit dat hij in dezelfde mail naar aanleiding van de ziekte van een vriend had geschreven: ‘lk dacht waar maak ik mij nou eigenlijk druk om – wat ik mankeer is een bagatelle vergeleken met waar [naam vriend] nu mee te kampen heeft’.

Naar het oordeel van de commissie doet de geschetste achtergrond niet af van de duidelijke mededeling dat klager het dossier niet hoefde in te zien. Ook deze klacht is ongegrond.

e. Aangeklaagde heeft klager niet geïnformeerd dat hij zijn klachten bij het NIBIG kon indienen.

Aangeklaagde erkent dat (destijds) op haar website niet stond bij welke instantie klachten konden worden ingediend. Er was geen schriftelijke behandelovereenkomst.

Aangeklaagde had hetzij op haar website, hetzij in een behandelovereenkomst aan moeten geven bij welke instantie klachten over haar zouden kunnen worden ingediend. Zij heeft dat ten onrechte nagelaten. De klacht is derhalve gegrond.

5. De beslissing.

De commissie verklaart de klachten 1, 2, 3 en 4 ongegrond en de klacht 5 gegrond.

Deze beslissing is gegeven op 26 juli 2023 door Mr. H. de Ruijter, voorzitter, en G.I. Hoekendijk – de Wal en J. Koezen, leden, bijgestaan door mevrouw S. van Beek, secretaris.

Commissie Zorgklacht en Geschil NIBIG